DOH 22.06.2017 Er staat een grote sloperskraan
bij de oude school in de Busken
Huëtstraat. De kraanmachinist doet routineus en schijnbaar emotieloos zijn werk
en ramt met de sloopkogel de met graffiti besmeurde voorgevel tot gort. Met elke
uithaal verdwijnt er zo méér van de school. Mijn school…
De
Busken
Huëtschool in de gelijknamige straat moest weg. Plaatsmaken voor meer
eigentijdse inzichten, multifunctionaliteit, glaspuien, licht en openheid. Het
gebouw voldeed niet meer. Er is druk over vergaderd, standpunten kenbaar
gemaakt, met gemeente en bewoners gesteggeld, geredetwist en uiteindelijk viel
het besluit. Niets kon de sloop nu nog tegenhouden.
De stad gaat met zijn tijd mee, zoals het altijd
is gegaan. En dus ook het oude Spoorwijk, een eertijds dorpachtig aandoende
wijk met beknopte huizen met rode daken. De bewoners van toen zijn op enkelen
na al naar elders vertrokken, op zoek naar meer ruimte en comfort. Ze hebben
natuurlijk gelijk, men is veeleisender geworden en vergeleken met de oude tijd
zijn de kansen op betere huisvesting nu veel groter. Maar vooral voor de oudere
generaties, die hier andere tijden hebben gekend, stemt alle verandering ook
wat weemoedig.
Wandrekken
In de gymzaal, waar je als scholier alleen op je sokken binnen mocht komen,
staat nu notabene een verwoestende machine op rupsbanden het linoleum te
tarten. De grijper knaagt zonder enig mededogen grote happen uit de omringende
wanden. Het plafond is al eerder gesloopt en de ruimte baadt zich daarom in
licht dat er nooit eerder was en alle mogelijke resten oude sfeer verjaagd.
Wandrekken, touwen, ringen, ze waren al verdwenen, zo ook de gymattributen uit
de kleedruimte, waar het altijd zo knus naar zweetvoeten rook en, rond de
oorlog, de geuren van ‘de voeding’. Kinderen die het thuis wat minder getroffen
hadden, konden hier hun dagelijkse portie warme eten krijgen, elke ochtend in
grote gamellen aangevoerd. Behoorde je tot die groep, dan werd er naar je
gewezen en besmuikt gelachen, want dan waren je ouders arm. Ook de kindertijd
kan hard zijn.
Wij, jongens, hebben gymles en de meisjes
handwerken, want alles is nog strikt gescheiden. En als de meisjes gymmen,
hebben wij godsdienstles. Wat zou het vandaag worden? Bokspringen, touwklimmen,
vogelnestjes in de ringen maken of koprollen op de dikke kokosmatten? Het is al
snel duidelijk, de gymmeester laat ons in een lange rij bij de muurwachten en
trekt het jasje van zijn driedelige pak uit, zodat hij alleen nog aan zijn
witte gympen als sportief te herkennen is. Met een stuk krijt in de ene hand
buigt hij zijn bovenlijf zover mogelijk in een hoek van negentig graden
voorover en begint zo vanuit het midden van de zaal zes cirkels te tekenen.
Elke keer zijn we er verbaasd over hoe hij dat voor elkaar krijgt.
Hij tekent eerst met een zwaai van zijn lijf van
links naar rechts de ene helft van de cirkel, dan keert hij zich een hele slag
om en voltooit op dezelfde wijze de tweede helft tot een vrijwel volmaakte
ring. Dan kunnen de eerste zes jongens elk in een cirkel gaan zitten en begint
het zitvoetbal, want daarvoor dienen deze cirkels.
Even later ligt ook de scheidingswand tussen
zaal en gang in grote puinklompen op de vloer. De lange gang tussen school A en
B, waar de wind altijd vrij spel had als de toegangsdeuren aan weerszijden van
het gebouw open stonden, maar waar door stevige tussenkomst van mijn moeder (ik
vertelde er al eerder over) uiteindelijk een tussenwand met deur verscheen. Je
kunt nu zo in de gang kijken, met de lange rijen kledinghaken aan de muren,
waar tientallen jaren kinderen hun jassen en mutsen aan ophingen.
We zitten samen met juffen en meesters op de
lange banken van het gymlokaal, de van thuis meegekregen bekers en kroezen in
onze zweterige handen. Daarin krijgen we straks warme chocolademelk weten we,
die nu nog in een grote ketel wordt klaargemaakt en waarvan de geur de zaal
weldadig begint te vullen. Maar eerst moet er gezongen worden. Juf Blok
bespeelt daarbij vurig de nogal ontstemde piano en juf Corstanje zwaait erbij
fanatiek de maat. We zingen luidkeels en ook een beetje vals, maar op een
feestdag als deze wordt daar niet moeilijk over gedaan. En terwijl we zo alle
bekende liedjes kwelen, houden we met een schuin oog de deur van het lokaal in
de gaten, want daardoor zullen straks de Goedheiligman en zijn Pieten
binnenkomen.
Áls ze komen tenminste, want meneer Van Dokkum,
het hoofd der school, laat ons daarover nog pesterig in onzekerheid. Maar even
later horen we duidelijk gestommel buiten, wordt de deur opengezwaaid en kijken
twee pietenhoofden ons met rollende ogen en guitige blikken aan. Even later
zijn ze watervlug in de touwen geklommen, vanwaaruit ze al buitelend en gekke
geluiden makend weer richting de deur gaan. De hele kindergroep lacht en joelt,
maar dan wordt het opeens stil. Als de piano inzet met ‘Sinterklaasje kom maar
binnen’ zien we een rijzige figuur de zaal binnentreden. Alleen al zijn rode
mantel, mijter en grote staf dwingen respect af. Omringd door zijn Pieten baant
de goedheiligman zich een weg door de kindermassa en zet zich dan neer in de
grote stoel op het speciaal voor hem opgestelde podium.
Sint kijkt eens minzaam glimlachend de zaal rond
en krijgt van de Pieten een groot en dik boek aangereikt. Nadat hij ons allen
met zware stem heeft begroet zet hij zijn bril op en begint wat namen op te
lezen. De kinderen met die naam moeten nu naar voren komen, bij hem gaan staan
en uit het boek worden nu vooral hun ondeugden van het afgelopen jaar
opgelezen, maar de Sint heeft tenslotte ook voor allen een goed woord en je mag
van hem iets uit de zak grabbelen, die Piet je voorhoudt. Ook ik behoor tot de
‘gelukkigen’ en knijp hem toch wel een beetje zo naast die vreemd uitgedoste
man. Maar als ik hem dicht genaderd ben en alle details van zijn gezicht kan
zien, voel ik voor het eerst dat er hier iets niet klopt…
Want achter zijn baard, die verdacht veel lijkt
op het pak watten bij ons in het medicijnkastje, zie ik tot mijn schrik de
gelaatstrekken van een mij maar al te bekend persoon. De goedheilige is… meneer
Blankers! Echt, geen twijfel mogelijk. Zijn getaande huidskleur, zijn wat
gebogen neus, zijn stem… Ik hoor nauwelijks nog wat er gezegd wordt en stap met
wat pepernoten in m’n hand in grote twijfel van het podium.
Thuisgekomen moet ik mijn ontdekking natuurlijk
meteen kwijt. Mijn ouders houden aanvankelijk vol dat ik het verkeerd gezien
moet hebben. Maar als ook bij ons thuis het feest gevierd wordt en er een heel
andere Sint binnenstapt dan die van school, en met een heel ander gezicht, weet
ik het zeker: ik word hier voor de gek gehouden, zeg maar gerust bedonderd.
Mijn geloof in de Sint heeft van nu af aan een behoorlijke knauw gekregen!
Als ik de volgende middag terugkom, is de
bovenetage van de school vrijwel geheel verdwenen. Het deel van het gebouw waar
we het minst vaak kwamen. Alleen de zanglessen, gegeven door meneer Blankers
(ja, diezelfde), staan me nog duidelijk voor de geest.
Als we het zanglokaal binnenkomen, is het lied
dat we die middag gaan leren al met krijt op het bord door de meester
uitgeschreven, compleet met aanwijzingen voor toonhoogte en ritme. De liederen
hier geleerd zijn vaak erg ouderwets in onze ogen en veel animo om ze te leren
is er daarom meestal niet. Toch is er één lied dat nogal indruk maakt. Het heet
De Wind en het gaat als volgt:
Koeltjes suiz’len, doen ritselen
het lover
Brengen
de geuren der bloemen ons over
Winden
waaien ten dienste der mensen
Voeren
de zeeman naar ’t land zijner wensen
Drijven
de schepen vlug voor zich henen
Draaien
gedienstig de molenstenen
Maar plotseling breekt de stormwind
los
En
jaagt vernielende door het bos
En
rukt daar de takken van machtige eiken
Vernielt
grote schepen en beukt hoge dijken
En
altijd blijkt zijn vernielende aard
Zo
doet de storm in zijn toom’loze vaart
De meester zingt het ons regel voor regel voor,
daarna moeten wij dat doen en dat wil er nog wel eens vals uitkomen. Maar met
steeds repeteren lukt het ons uiteindelijk een redelijk resultaat te bereiken.
Meester Blankers maakt op ons veel indruk hoe hij met passie over de inhoud
vertelt. Het aanvankelijk lieflijke van het lied dat met de komst van de storm
verandert in een nietsontziende vernieling. We zijn er van onder de indruk,
zelfs de brutaalsten onder ons zijn stil.
Zangles, overdenk ik, is misschien in de ogen
van velen nu ouderwets en achterhaald, maar het had wel degelijk een functie,
al was het maar het leren kennen van vele mooie dichtregels en opmerkzaam zijn
voor de sferen in een lied.
Met een volgende klap word ik snel naar het
heden gebracht. Een deel van de gang op de eerste etage is al bloot komen te
liggen. En ik zie de klaslokalen waar we menig uur hebben doorgebracht, waar we
de jaargetijden door de ramen konden volgen. Waar je in de winter je flesje
schoolmelk in de uitsparingen van de verwarming mocht leggen om de kou te
verdrijven. De flesjes met een kartonnetje in de hals, dat steevast naar binnen
schoot als je er een gaatje voor het rietje in wilde maken. En ook in die gang
liggen voor mij veel herinneringen.
Ik sta voor straf op de gang, ben eruit gestuurd
en weet eigenlijk niet eens waarom. Misschien heb ik alleen de meester
geïrriteerd, die kan toch al zo weinig hebben. Hier staan is een beetje dubbel.
Je kunt eens bij andere klassen naar binnen kijken en door het raam stiekem
gekke bekken naar de leerlingen trekken en zo en ze zo aan het lachen maken.
Maar er kan ook opeens een van de schoolhoofden langslopen, of het nou van
school A of B is, en dan moet je altijd omstandig uiteendoen waaróm je daar
staat, steevast gevolgd door een reprimande en de uitnodiging om na vieren maar
eens bij hem langs te komen, en dat is niet om thee te drinken. Ja meneer…
Rotvent.
Niemand zal hier ooit nog voor straf op de gang
kunnen staan, want de stalen kogel maakt er korte metten mee. Ook de
aangrenzende lokalen vinden roemloos hun einde en storten neer op een plek waar
ze nooit eerder zijn geweest. En in een wolk van puinstof verdwijnt als laatste
nu ook de voor mij en velen met mij populairste klasruimte, het filmlokaal.
Film
“Hoi! We krijgen film!” De meester heeft het niet met zoveel woorden gezegd en
doet net of z’n neus bloedt, maar we hebben hem heus wel met filmblikken onder
zijn arm nar het filmlokaal zien lopen. “Fil-lum in de broek van ome Wil-lem!”,
als een yell gaat het afgezaagde gezegde door de klas. Van spanning en van
nervositeit, want film is nog altijd een bijzonderheid voor ons. De meester
leidt de aanloopstrook via in onze ogen ontelbare spoeltjes en tandwielen door
de projector. En als het dan eindelijk zover is dat de projector gaat lopen,
mag een van ons het licht uit doen en is het eventjes aardedonker in de met
lichtdicht zeildoeken gordijnen verduisterde klas. Dan verschijnt het ons
bekende logo op het doek. In een traag tempo verschijnen achtereenvolgens de
letters N… O… F… die daarna een geheel vormen aangevuld met Nederlandsche
Onderwijs Film.
En
dan, ook weer uiterst traag, er wordt niet op een metertje film meer of minder
gekeken, de titel. Bijvoorbeeld: De veenarbeider aan zijn arbeid.
De films zijn verre van vlot gemonteerd en de onderwerpen slaapverwekkend, maar
dat deert ons in het geheel niet. Want wat is er leuker dan hier in een soort
bioscoop te zitten, in plaats van lessen in rekenen, taal of wat dan ook te
moeten volgen. En als we ons koest houden en de meester heeft een goede bui,
dan wil hij nog wel eens aan het eind de film achterstevoren geprojecteerd
draaien en dan zie je in dit geval de turfsteker zijn moeizaam gestoken turfjes
vanaf zijn kruiwagen weer terug in het hoogveen leggen en nadat de laag turf
weer netjes compleet is zie je hem in hetzelfde tempo nu achteruit fietsend het
beeld uitrijden. Dat is láchen!
Einde van een tijdperk
Als ook de laatste muur het begeven heeft, bestaat de oude school niet meer.
Ikzelf heb er mijn zes lagere schooljaren doorgebracht, daarvóór mijn oudere
broer en zus (met Leonard Roggeveen, van o.a. Okkie Pepernoot als schoolhoofd)
en tenslotte onze twee zonen. Een school dus met betekenis voor ons. Jammer,
maar helaas. Einde van een tijdperk.
Wim
Hoogerdijk
whopictures@hotmail.com
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home